Charles Alfred (Al) werd op 29 augustus 1905 in Montrose, Colorado geboren.
Hij studeerde kunst op het Institute of Art in Californië en werkte
aanvankelijk in de reclame.
Op 5 januari 1931 ging hij bij Disney werken als animator, maar al gauw
kwam hij bij de strip-afdeling terecht. Daar inkte hij tussen 1931 en 1932 de
krantenstripjes van Floyd Gottfredson.
Later, in 1932, maakte hij een paar Tokkie Tor-strips en werkte hij aan
veel stripversies van de Silly Symphonies, korte tekenfilmpjes van
Disney.
De eerste Duck-strips
In 1934 verscheen in de krant de eerste strip met Donald Duck:
“The Wise Little Hen”,
getekend door Al Taliaferro. Het was de stripversie van de gelijknamige
Silly Symphony, die de eerste verschijning van Donald in de bioscoop
was.
In 1938 begon Taliaferro met dagelijkse Donald Duck-strips, en twee jaar
later zondagstrips.
In zijn carrière heeft hij veel personages bedacht, zoals Kwik, Kwek
en Kwak en Oma Duck.
Andere strips
Taliaferro heeft ook een geringe bijdrage geleverd aan de
Dell/Western-comics, in de vorm van korte strips, tekeningen en
voorplaten.
Hij heeft ook enkele niet-Disney-strips gemaakt (Jim Davis en
The Sangor Shop).
Op 3 februari 1969 overleed Taliaferro in Glendale.
Waar te lezen?
Al Taliaferro’s werk is voornamelijk te bewonderen in de Donald
Duck Scheurkalenders — elke dag een strip — en in het
weekblad, in “Een weekje…”.
Er zijn altijd kunstenaars die zowel tekenen als schilderen en daarmee
bewijzen, dat beide kunststromingen gecombineerd kunnen worden. Als je naar de
Disney-tekenaars kijkt, zie je dat ook onder hen er zovelen te vinden zijn.
Carl Barks is daarvan natuurlijk het bekendste voorbeeld. Hij keek bij zijn
vrouw de kunst af en begon met het schilderen van landschappen, totdat zijn
fans hem vroegen om ook de Ducks in olieverf of acryl te vereeuwigen. Veel
tekenaars laten al in hun strips zien, dat ze hun plaatjes al even zorgvuldig
inrichten als hun schilderijen. Eén van hen is Daniel Branca. Branca
weet Donald en zijn vrienden zó vast te leggen, dat je het gevoel hebt
dat je midden in een tekenfilm zit.
De Argentijnse kunstenaar werd in december 1951 geboren in Buenos Aires. Al
op vierjarige leeftijd toonde de kleine Daniel zijn eerste talenten op het
gebied van de kunst, toen hij alles op papier zette, wat hij in zijn omgeving
tegenkwam. Ook Disney-figuren schilderde hij vaak, nog zonder te weten dat hij
ooit zelf Disney-kunstenaar zou worden.
Fragment uit “De schrik van de stad ” (Donald Duck Extra 11-1999)
Daniel Branca begon als tekentalent op zestienjarige leeftijd bij een
reclamebureau als designer en tekenfilmtekenaar. Een jaar later al werkte hij
ook voor een lokaal tv-station en ontwierp hij kinderstrips voor een
pedagogisch tijdschrift. Net als zijn Chileense collega Vicar vertrok de jonge
Argentijn een paar jaar later naar Barcelona, het centrum van de Spaanse
stripcultuur. Deze carrièrestap maakte hij in 1976 in de leeftijd van
krap 25 jaar.
In Barcelona kreeg hij een betrekking bij Uitgeverij Bruguera, in die tijd
de grootste uitgeverij van Spanje. In het begin liet men hem uitsluitend
kinderboeken illustreren, terwijl de productie van strips aan meer ervaren
mensen overgelaten werd. In het volgende jaar al stapte Branca over naar
Bardon Art, een firma die ook levert aan de Egmont-groep. En zo kwam Branca in
aanraking met de Ducks, die hij sindsdien nooit meer losgelaten heeft.
Van 1982 tot 1984 nam Branca echter een kleine pauze en vertrok hij naar
Parijs. Daar studeerde hij kunst en schilderkunst en presenteerde hij zijn van
christelijke symbolen doordrongen schilderijen in constructivistische en
kubistische stijl op diverse tentoonstellingen. Aansluitend wijdde hij zich
vanuit zijn nieuwe woonplaats Mallorca weer aan de Ducks en ging ondertussen
door met schilderen.
In 1995 keerde Branca terug naar Buenos Aires. Daar heeft hij sindsdien
verder gewerkt voor de Egmont-groep, maar niet alleen meer als tekenaar; ook
als opleider van nieuwe talenten. Tot zijn ‘leerlingen’ behoren
onder meer Wanda Gattino en José Massaroli, die intussen beiden voor de
Egmont-groep werken en daarbinnen tot de opvallendste nieuwkomers behoren.
Tegenwoordig houdt Branca zich overwegend bezig met zijn olieverfschilderijen,
maar hij verzuimt niet zich met Duckstad bezig te houden, want het zich
bezighouden met de Ducks betekent voor hem ontspanning en genoegen.
Zijn werkwijze met de Ducks is daarbij hooguit ongebruikelijk. Als hij uit
Kopenhagen een script toegestuurd krijgt, leest hij het eerst een keer door en
zet zich dan aan de tekentafel. Hij maakt dan echter geen krabbels of
voorschetsen, maar hij brengt het verhaal pagina voor pagina met potlood tot
stand. Branca verafschuwt voorschetsen. Hij vreest dat de spontaniteit in zijn
tekeningen ten kosten kunnen gaan van deze tekentechnische tussenstap. Hij
presteert het met deze werkwijze steeds weer, van het script af te wijken.
Doordat hij het script, na het gelezen te hebben, aan de kant legt en begint
te tekenen ontwikkelen veel situaties zich helemaal anders dan de
tekstschrijver zich had voorgesteld. Daarbij hanteert Branca een stijl, die
aan de Barks-strips uit de jaren 60 doet denken, hoewel Branca zich doorgaans
meer uitbundiger gelaatsuitdrukkingen dan Barks permitteert. Als Branca het
verhaal in potlood heeft uitgewerkt, kijkt hij het nog even door om er zeker
van te zijn dat het verhaal in deze vorm ook werkt. In deze werkfase
corrigeert hij wat hij nodig acht of voegt hij details toe. Zo had hij bij
zijn Halloweenverhaal “Het monster van Duckstad” het gevoel dat
het monster nogal wat aan uitdrukkingskracht miste. Na enig zelfoverleg
volstond hij ermee om het monster twee verschillende ogen te geven en had
daarmee wat hij wilde: niet alleen een monster, maar echt een afschrikwekkend
monster.
Als je Branca vraagt naar zijn lievelingsfiguur, dan zal hij graag toegeven
dat zijn hart klopt voor Oom Dagobert en dat hij houdt van verhalen waarin de
gierigheid en hebzucht van de Ducks het drijvende element zijn. Hij heeft ook
veel op met de tovenares Zwarte Magica, omdat ze voor Disney-begrippen een erg
zondige uitstraling heeft. Van de ongeveer vierhonderd verhalen en omslagen
die Branca tot nu toe gemaakt heeft, heeft hij er enkele aan zijn hart
verpand. Tot die verhalen behoort het verhaal “Verstrikt in de
tijd” (Donald Duck Extra 12-2000) en het door Janet Gilbert
geschreven “Het monster van Duckstad” (Donald Duck Extra
10-2003).
Freddy Milton, geboren in 1948 in Viborg in Denemarken, begon zijn
carrière als striptekenaar met de strip Zenit, die in 1972 en
1973 in een regionale krant gepubliceerd werd. Daarna ging hij werken voor
de uitgevrij Semic in Stockholm. Hij restaureerde er oude krantenstrips
om in album te laten drukken. Hij had veel bewondering voor bepaalde Franse
en Belgische tekenaars, waaronder Albert Uderzo (Asterix) en
André Franquin (Robbedoes en Kwabbernoot, Guust
Flater). Via het stripfanzine Stripschrift en enkele
Nederlandse tekenaars nam Milton kennis van het inmiddels beroemd geworden
stripalbum “Bernard Voorzichtig: Twee voor Thee” van Martin
Lodewijk en Daan Jippes.
Milton bewonderde het werk van Jippes en startte een correspondentie
met hem op. Dat resulteerde in een ontmoeting in 1975 in Stockholm. Jippes
werkte in die tijd als art director voor het toenmalige Oberon. Daarom
stuurde Milton Jippes een tien-pagina-verhaal en vroeg hem om opmerkingen
voor verbetering te plaatsen. Milton besloot daarna om te stoppen met het
maken van realistische stripverhalen.
Tussen 1976 en 1981 (toen Jippes zich in Amerika bevond) maakten Milton
en Jippes samen achttien Duck-verhalen, bij elkaar meer dan 300 pagina’s
in Barks-traditie. Freddy Milton zei daarover in zijn zelfgeschreven artikel
“Doing it the Barks Way” dat Jippes en hij voor hun verhalen waren
uitgegaan van de Barks-verhalen van eind jaren veertig, omdat Donald Duck
daarin zelfverzekerd en egocentrisch is en geïrriteerd raakt als zijn
omgeving hem onder druk zet. Milton: „Barks’s figuren en
scenario’s doen dienst als een soort kapstok voor je persoonlijke
vaardigheden.”
Milton en Jippes werkten via de post. Geschreven scenario’s werden
een paar keer op en neer gestuurd voordat Jippes schetsen ging maken met
aanwijzingen voor Milton. Na een schetsfase van Milton bracht Jippes
correcties aan. Elk plaatje en daaropvolgend plaatje is zorgvuldig doordacht.
Deze methode van ‘heen-en-weer-sturen’ wordt nog steeds gebruikt
bij de productie van Disney-strips. Het verschil is dat de verschillende
‘doorlooptrajecten’ van verschillende fasen gescheiden verloopt.
Daarbij wordt het steeds door verschillende mensen gedaan. Milton vindt de
verhalen daardoor maar ‘half af’ en wil zoveel mogelijk zelf
doen. Daarom is hij ook zo blij dat hij bij Sanoma de mogelijkheid heeft om
zijn werk zelf te inkten.
Rond 1980 verhuisde Milton naar Kopenhagen en ging hij aan de slag
met Woody Woodpecker, het tekenfilmfiguurtje van Walter Lantz. Daarbij
deed hij voor Woody wat Barks voor Donald Duck had gedaan: hij gaf meer
diepgang aan de specht, door hem een werkeloos vrijgezellenbestaan en een
inwonend neefje en nichtje te geven. In feite deed hij niets anders dan
de manier van verhalen vertellen van Barks toepassen op Woodpecker, maar
het werkte en leidde tot vele leuke Woody-strips.
Ruim daarvoor al had Milton een soortgelijke methode toegepast in zijn
eigen strip: De familie Gnuff. Tussen 1974 en 1978 werden
deze strips afgedrukt in een blad dat hij zelf produccerde. Het blad heette
Sjed, wat zoveel betekent als ‘heksenbrouwsel’. In
Nederland werden de Gnuff-verhalen begin jaren tachtig gepubliceerd
in het tijdschrift Woody Woodpecker. Slechts drie verhalen zijn later
herdrukt in album, in 1995 door Uitgeverij Arboris. Dat is erg jammer voor
fans van het Duck-werk van Barks, want de vaak langere verhalen van Gnuff
ademen de sfeer uit van het oude Duck-werk, gecombineerd met meer volwassen
elementen als satire en absurde humor.
Tegenwoordig tekent Milton nog steeds voor de Nederlandse Donald Duck,
wat hem uitstekend bevalt. Hij heeft geen vaste scenarioschrijver en het
Barksiaanse verdwijnt langzaam maar zeker naar de achtergrond, maar nog
steeds weet hij een eigen, herkenbare stijl neer te zetten. Milton: „Ik
ben vooral dankbaar voor een aantal uitstekende, humoristische scenario’s
van de hand van Jan Kruse en Evert Geradts. Het is erg fijn om die de laatste
jaren te mogen tekenen.”
Toen Thom Roep eens aan Mau Heymans vroeg of hij niet nóg meer kon gaan
tekenen, zei hij van niet. Maar toen hij voor de grap vroeg of hij dan
misschien een broertje had dat hem zou kunnen helpen, was hij verbaasd te
horen dat Mau’s broer Bas ook striptekende. Hij begon met het inkten
van Mau’s verhalen, maar begon al gauw met het zelf maken van
Duck-strips.
Zijn stijl lijkt in sommige opzichten nog steeds op die van Mau, met
lange nekken en snavels.
Niet-Disney werk
Naast de Donald Duck-strips tekent Bas ook voor de KNVB en Opel, met de
strip Daar Heb je Dutchy!!.
Walt Kelly begon als reporter en karikaturist voor de lokale krant
Bridgeport Post.
Van 1935 tot 1941 werkte hij bij de Disney Studio’s (tegelijkertijd
werkte hij voor DC Comics), en leverde hij ideeën en tekeningen voor
onder andere “Sneeuwwitje en de zeven dwergen”,
“Pinokkio”, “Dumbo” en “Fantasia”.
In 1941 werd hij ontslagen omdat hij mee deed aan een staking. In 1942 ging
hij voor Western werken, waar hij jarenlang voorplaten voor de Walt
Disney’s Comics and Stories maakte, hetgeen hem zeer geliefd heeft
gemaakt. Hij heeft ook enkele Donald Duck-strips getekend, waaronder de
stripversie
van “Three Caballeros”.
Walt Kelly en Carl Barks
Kelly en Barks kenden elkaar goed, omdat ze begin jaren veertig samen
hebben gewerkt bij de Studio’s en later beiden striptekenaar werden.
Walt Kelly was de eerste die in een Disney-publicatie naar Barks verwees: op
één van zijn voorplaten zie je een eierdoos met Barks’
naam erop (een verwijzing naar zijn kippenboerderij, die hij in 1942
één jaar had gehouden). Barks nam revanche&, en tekende in een
van zijn strips naast allemaal dieren een buidelrat (verwijzend naar
Kelly’s Pogo Possum).
Pogo
Kelly maakte ook zijn eigen Animal Comics voor Dell. Hier bedacht
hij onder andere de buidelrat Pogo Possum.
Toen hij in 1948 voor de krant New York Star als art director en
karikaturist ging werken, liet hij Pogo weer verschijnen. Na een tijdje werd
hij een groot succes en er kwamen verschillende boeken met herdrukken.
Walt Kelly beeldde al vroeg het milieuprobleem af in Pogo. De zin „We
have met the enemy and he is us” werd beroemd.
Boudewijn Simons, geboren in 1977, woont in Maastricht. Hij heeft net zijn
studie afgemaakt en wil advocaat worden, maar zijn hobby is
Disney-Ducks-tekenen. Hij heeft dit vanaf zijn jeugd in de stijl van
Carl Barks, volgens hem de beste Duck-tekenaar vind, gedaan. In 2001 werd
Simons uitgenodigd om een één-pagina-strip te tekenen voor het
weekblad, en nu heeft hij enkele ideeën en tekeningen opgestuurd.
Marco Rota werd in 1942 in Milaan geboren. Hij begon in 1958, op achttienjarige
leeftijd, zijn carrière als tekenaar van avonturenstrips. In 1960 werd hij
bij Topolino in dienst genomen. Naast het Disney-werk verzorgde hij ook een
paar jaar Batman en Superman-strips en zelfs enkele erotische strips. In 1974
werd Rota benoemd tot hoofdredacteur van Topolino en dat bleef hij tot
1988. Toen nam Walt Disney Italië de toenmalige uitgeverij Mondadori
over.
Rota wordt vaak in één adem genoemd met Don Rosa en William
van Horn vanwege het feit dat hij zijn liefde voor het werk van Barks in zijn
werk stopt. Verschil is dat Don Rosa en Van Horn een geheel eigen
interpretatie geven aan de Ducks, terwijl de eenden in de scenario’s van Rota
vaak enigzins oppervlakkig blijven. Geen diepgravende analyses of absurde
scènes in Rota’s werk. Wat wél opvalt, zijn zijn stadsgezichten
en als decortekenaar is Rota helemaal ongeëvenaard.
Het meest geliefd zijn de verhalen waarin Rota Donald laat opdraven als
Andold Wild Duck, waarin hij optreedt als viking. Vreemd genoeg heet hij in
Nederland MacDuck, McWild McDuck of Donald McWild Duck, alsof het om een
Schotse veldheer zou gaan. In deze verhalen is Donald de commandant van een
heus slot aan de kust en krijgt hij het aan de stok met mooie vikingvrouwen
en moordlustige volken die op zijn bezittingen uit zijn. Keno Don Rosa voert
Donald vaak op in een historische setting, gebaseerd op diepgaande research.
Bij Marco Rota zijn uitstapjes in het verleden alleen maar voor de lol.
In 1984 maakte Rota het levensverhaal van Donald, getiteld “Van ei tot
eend”, in Nederland verschenen als extra uitgave ter gelegenheid van het
vijftigjarig bestaan van de figuur Donald Duck. Donald valt uit een nest in een
boom en wordt geadopteerd door een langsrijdende Oma Duck en Oom Dagobert —
die broer en zus zijn in dit verhaal. Later komt Dagobert erachter dat Donald
tóch zijn neef is. Lezers die op zoek zijn naar historische juistheid
à la Don Rosa kunnen dit verhaal beter overslaan, maar voor degenen
voor wie niét alles in het Duck-universum vastligt is het zeker een
interessant verhaal.
Rota-fans storen zich niet aan Rota’s vrijzinnige invulling van het
Duck-universum. Hij zit voor hen ‘in de juiste hoek’, en niet
alleen in die van Donald Duck, want Rota heeft ook met veel succes enkele
Mickey Mouse-verhalen gemaakt, gebaseerd op de oude krantenstrips van Floyd
Gottfredson (waaronder “Operatie Gebakken Peren” in Duck
Tales 43).
In Turin, Italië, werd op 14 februari 1936 de familie Scala verblijd
met een nieuwe wereldburger, die men de voornaam Guido meegaf. Nog niemand
vermoedde dat de wereld drie jaar later, na 21 jaar pauze, opnieuw een
wereldoorlog zou beleven. Een paar jaar na het eindigen van de oorlog,
in het begin van de vijftiger jaren, begon de jonge Guido Scala zich voor strips
te interesseren. Niet alleen om ze het lezen en te verzamelen, maar ook
om ze zelf te vervaardigen.
Hij kruiste het pad van de tekenaar Luciano Bottaro. Deze was in 1949
begonnen met het schrijven en tekenen van stripverhalen. Bottaro vond en
bevorderde steeds weer opnieuw nieuwe strip-talenten en zijn zogenaamde
Rapallo-School speelde een duidelijke rol bij de ontwikkeling van Italiaanse
humoristische strips. In 1952 begon Bottaro voor het eerst voor de Italiaanse
Disney-comics te werken.
Met Guido Scala werkte hij echter niet aan Disney-strips. Scala hielp
Bottaro bij diens eigen strips en toen Bottaro het leger in moest, zette
Scala diens strip Pik e Pok voort. Na een tijdje brak Scala
zijn tenten in Italië op en hij vertrok naar Cleveland, waar hij een verdrag
sloot met de Cleveland Publishing Company, wat hem voor een paar jaar naar
Sydney deed uitwijken, waar hij de serie Sergeant Bottleneck
produceerde.
In 1959 kwam Scala weer naar Italië terug. Samen met Carlo Chendi
(die later bekend zou worden vanwege zijn samenwerking met Giorgio Cavazzano
en de creatie van Humfrie Bogaard en OK Quack) begon hij aan verschillende
strip-series, die echter maar bescheiden succes hadden en geen grote indruk
achterlieten.
De populariteit begon toen Scala voor Disney ging werken. Zijn eerste
bijdragen aan Disney-magazines tekende hij in 1962 en 1963. Aanvankelijk
hield hij zich bezig met Mickey Mouse, maar vanaf 1971 ook met de familie
Duck. Al snel werd duidelijk dat Scala de tekenstijl van Bottaro niet vergeten
was.
Vooral Scala’s persiflages op de wereldliteratuur kwamen volop
in de belangstelling. Daaronder bevinden zich klassieke werken van Jules
Verne, Friedrich Schiller (“De roversbende” in Donald Duck
Pocket 21), Jonathan Wolfgang von Goethe (“Liefdesverdriet” in
Pocket 17), Jonathan Swift, Fjodor Dostojevski (“Schuld en boete” in
Dubbelpocket 3) en Ernest Hemingway. Met veel liefde voor detail heeft
Scala de grote literatuur omgezet in stripvorm. Het is jammer dat hij van
zijn vele verhalen maar rond de twintig ervan zelf heeft geschreven.
Guido Scala overleed begin januari 2001 op de leeftijd van slechts
64 jaar in Chiavari, betreurd door zijn vrouw Grazia en zijn zonen Gianni
en Oscar. Een paar van Scala’s verhalen zijn postuum gepubliceerd.
Voorlopig de laatste, “Zio Paperone: Il grande fiume e la campana
d’argento”, geschreven door Rodolfo Cimino, verscheen op 22
januari 2002 in Topolino 2408.
Alhoewel Jippes zijn tekenstudie niet afmaakte kwam hij uiteindelijk toch
bij de Geïllustreerde Pers terecht, waarmee hij later in aanraking kwam
met het weekblad Donald Duck. In de jaren zeventig was Jippes de
leverancier van de voorkanten van het weekblad en ook nu nog tekent hij er een
aantal.
In de jaren tachtig ging hij naar Amerika om daar te gaan werken voor de
animatie-afdeling van Disney. Ook tekende hij daar voor kranten dagelijkse
Disney-stripjes.
Doordat zijn tekenkunsten erg veel op die van Barks leken heeft hij zich de
afgelopen jaren gespecialiseerd in het herinkten van schetsen die Barks nog
had gemaakt nadat hij met pensioen ging, voornamelijk verhalen met de Jonge
Woudlopers in de hoofdrol. Ook tekent Daan Jippes haast alle voorkanten van
de serie De beste verhalen van Donald Duck.
Een paar jaar geleden ging hij in opdracht van Sanoma tekenen voor Studio
Jan Kruis, die tegenwoordig Jan, Jans en de kinderen tekent. Hier is
hij nu mee gestopt en hij is voor Dreamworks in Hollywood gaan werken.
De meest bekende en populaire nog levende Duck-tekenaar zou wel eens Keno
Don Rosa kunnen zijn. Hij werd geboren in 1951 in Louisville, Kentucky. Zijn
elf jaar oudere zus Diana was een fan en verzamelaar van stripverhalen en op
die manier kwam de jonge Don in contact met de Duck-verhalen van Carl Barks,
die hij naar eigen zeggen als zijn grote leermeester beschouwt. Tijdens zijn
studie aan de University of Kentucky werd Rosa de striptekenaar van het
studentenblad en bedacht Lance Pertwillaby, all-American good guy voor zijn
serie verhalen The Pertwillaby Papers. Enkele van deze
verhalen zou hij later omwerken tot Duck-verhalen.
In 1987 zocht Don Rosa contact met uitgeverij Gladstone. Die begon rond die
tijd met het opnieuw publiceren van Donald Duck-comics en wilde ook nieuwe
Amerikaans werk brengen. Rosa wilde zijn jeugddroom verwezenlijken: een heuse
Duck-strip tekenen. Dat werd ‘The Son of the Sun’, een
bewerkt Pertwillaby-verhaal. Het werd een echte hit en
werd genomineerd voor een Harvey-award (de Oscar onder de strips). Rosa’s
openingsverhaal heeft iets onmiskenbaar Barksiaans in zich en er zitten tal
van verwijzingen naar Barks-verhalen in. Die gimmick zal Rosa in zijn volgende
verhalen blijven volhouden, iets wat hem geliefd maakt bij liefhebbers van
Barks. Rosa zegde zijn baan in zijn vaders tegelbedrijf op om full-time
Duck-strips te gaan maken.
Tijdens zijn werkzaamheden voor Gladstone maakte Rosa ook enkele verhalen
voor het Nederlandse Oberon, op scenario van onder anderen Ruud Straatman en
Jan Kruse, omdat Gladstone te weinig werk voor hem had. Snel daarna maakte
hij de overstap naar Egmont in Denemarken, omdat Disney Gladstone had
opgedragen geen origineel tekenwerk meer terug te geven. Voor hen maakte
Rosa in 1993 één van zijn meest beroemde werken: de Duck-stamboom. Rosa
baseerde zich daarvoor op drie stamboom-schetsen van Barks. Eerst stuurde
Barks hem in 1991 een stamboom-schets, waarna Rosa hem de schets stuurde die
Barks rond 1950 had gemaakt maar was kwijtgemaakt en die onder fans
circuleerde. Daarna maakte Barks een derde schets en stuurde die naar Rosa.
Rosa’s boom is in Nederland hertekend door Michel Nadorp.
Zijn andere bekende werk is de twaalfdelige serie Het levensverhaal van
Oom Dagobert, waarvoor hij de Will Eisner-award ontving. In twaalf delen
vertelt Rosa Dagoberts levensverhaal zoals hij het ziet, gebaseerd op
aanwijzingen uit de talloze Donald Duck- en Oom Dagobert-verhalen van Barks.
Zulke werken, maar ook zijn vervolgen op Barks-classics, maakt Rosa zowel
geliefd als gehaat onder Duck-lezers. Een tussenweg lijkt niet te bestaan. Bij
veel Barks-fans krijgt hij lof voor zijn ode aan de oude meester, maar bij
even zovele fans is het scherpe kritiek wat de klok slaat. De laatste groep
vindt dat Rosa de wereld van Barks met voeten treedt door steeds meer open
plekken in diens universum dicht te timmeren of door er een eigen draai aan
te geven. Eén ding is zeker: waar Don Rosa is, is discussie.
D.U.C.K.
In zijn verhalen en andere tekeningen verstopt Don Rosa vaak
D.U.C.K.’s;. Dit betekent Dedicated to Unca Carl from Keno
(‘Opgedragen aan Oom Carl (Barks) van Keno (Don Rosa)’). In de strips staan
ze meestal in het eerste plaatje of de eerste pagina, maar in zijn eerdere
strips op de laatste pagina. Helaas zijn ze toen hij net begon met tekenen
vaak weggehaald, omdat de uitgever dacht dat het een soort handtekening was —
en die mogen niet in Disney-strips. Op D.U.C.K.burg
staat over elke strip en elke tekening waar ze staan, maar het is natuurlijk
leuker om ze zelf te zoeken.
William ‘Bill’ van Horn werd in 1939 geboren in Oakland, Californië. Zijn
carrière begon al vroeg met het overtrekken van oude krantenstrips. Tijdens
zijn studie aan het California College of Arts and Crafts besloot hij
zijn eerste animatiefilms te maken. Imagination Inc., een tekenfilmstudio in
San Fransisco, nam hem aan als cell inker, maar al snel ontwikkelde
hij zich tot schrijver, achtergrondtekenaar en zelfs producent van
animatiefilms. In 1966 werd hij art director in een kleine animatiestudio die
voorlichtingsfilms verzorgde. Daar bleef het echter niet bij, want Van Horn
kon niet stilzitten en werkte op alle fronten mee aan de filmpjes: hij schreef
en regisseerde niet alleen, maar tekende ook mee en sprak af en toe stemmetjes
in. Meerdere malen werden zijn korte animatiefilmpjes (voor o.a.
Sesamstraat) bekroond.
Het ging echter slecht in de tekenfilmbusiness en Van Horn ging over op het
schrijven en illustreren van kinderboeken. In 1985 begon hij dan aan een
nieuwe uitdaging: een eigen strip: Nervous Rex. Met deze strip
probeerde Van Horn een alternatief te bieden voor de schreeuwerige
superhelden-comics die de VS domineerden. Kenners vergeleken Nervous
Rex met George Herriman’s krantenstrip Krazy Kat. Naast
Rex verschenen ook twee nummers van Van Horns strip
Possibleman Twee jaar later nam hij dezelfde beslissing die Don Rosa
nam: hij nam contact op met uitgeverij Gladstone, die nieuwe Donald
Duck-strips wilde gaan publiceren. Zes maanden werkte Van Horn aan het
perfectioneren van zijn Duck-stijl om hoofdredacteur Byron Erickson te
overtuigen. Momenteel werkt hij met Erickson voor de Deense uitgeverij
Egmont.
Van Horn is één van die weinige Duck-tekenaars die ook zelf zijn eigen
verhalen schrijft. In de beginjaren werd dat nog gedaan door hoofdzakelijk
John Lustig, maar al snel nam Van Horn het over. Zijn specialiteit zijn korte
verhalen tot tien pagina’s waarin Donalds struggle for life centraal
staat. Dit thema leunt hevig tegen de beste Barks-verhalen uit de late jaren
veertig en vroege jaren vijftig, waarin Donald als doorsnee average-man tegen
het noodlot opbokst. Van Horn voegt daar nog iets aan toe: een flinke dosis
absurdisme en puntige, scherpe dialogen vol woordspelingen en taalspelletjes.
Hij slaat met tekstblokken de zogenaamde ‘saaie stukken’ over om meteen over
te gaan op een volgende passage. Als geen ander verbindt hij droogkomische
balloons met groteske slapstick-actie. Ook heeft Van
Horn de Duck-wereld verrijkt met enkele nieuwe personages, zoals Baron
Itzy Bitzy (Luiciano Pucerotti, Oom Dagoberts fluitende vlo),
Dangerous Dan (een Boris Boef-achtige schurk) en de bekendste:
Rumpus McFowl, in Nederland beter bekend als Oom Heisa, de
klaploperige halfbroer van Oom Dagobert.
Het meest bekend is William van Horn misschien wel van zijn samenwerking
met Carl Barks. In 1994 maakten ze samen het verhaal
‘Horsing Around with History’,
Barks’ eerste scenario in twintig jaar. Hierin ontdekt Dagobert het verloren
gewaande paard van Troje. Barks zei aan het begin van de samen werking tegen
Van Horn: „Bill, als dit een verhaal een succes wordt, ontvang ik alle eer… en
als het een mislukking wordt, krijg jij de schuld.”
De Italiaanse Duck- en Mouse-tekenaar Romano Scarpa werd in 1927 in Venetië
geboren. Vanwege zijn grote interesse in tekenen ging hij studeren aan de
Academie voor Schone Kunsten. De zogenaamde ‘hogere kunst’ kon Scarpa echter
niet boeien. Hij brak zijn studie voortijdig af om zich bezig te gaan houden
met zijn grote liefde: tekenfilms. Na de Tweede Wereldoorlog richtte hij zelfs
zijn eigen tekenfilmstudio op om reclamefilms te maken. Ook maakte hij er
korte tekenfilmpjes, maar ook daar was hij niet helemaal tevreden mee.
In 1953, op 26-jarige leeftijd, ontving Scarpa van uitgeverij Mondadori het
aanbod, een stripverhaal op scenario van Guido Martina te tekenen voor het
tijdschrift Topolino (de Italiaanse naam voor Mickey Mouse). Niet lang
daarna mocht hij ook zelf zijn strips schrijven. Vanaf 1955 verschenen er geen
lange vervolgverhalen van Mickey Mouse meer in de krant. Omdat die juist in
Italië zo geliefd waren, lag daar voor Scarpa de mogelijkheid zelf dat soort
verhalen te gaan verzorgen. Zijn lange Mickey-verhalen leken erg op die van
Floyd Gottfredson, zowel qua teken- als vertelstijl.
Kitty’s kleindochter heeft net zoveel pit als haar oma.
Scarpa heeft in zijn jarenlange loopbaan veel van zijn beste verhalen zelf
geschreven, maar even zo vaak heeft hij scenario’s van anderen uitgetekend.
Van 1963 tot 1970 concentreerde hij zich uitsluitend op het tekenwerk. Hij
heeft ook veel bijfiguren verzonnen, waarvan sommigen erg populair zijn
geworden. Heel bekend zijn Trudy, de vriendin van Boris Boef, en Brigitta
McBridge, die stapelverliefd is op Oom Dagobert. In Nederland (maar niet in
Italië) minder bekend zijn Dabbert Duck, de neef van Oma, en Dickie Duck, die
in het Italiaans Paparetta Ye-Ye heet en de kleindochter van Knappe Kitty is
(Oom Dagobert’s oude vlam uit zijn goudzoekerstijd).
Scarpa-fans delen diens stijl in verschillende perioden in. Zo ontwikkelde
uit de Gottfredson-stijl, die Scarpa in zijn eerste Mickey-strips hanteerde,
een stijl die meer tegen de tekenfilm aanleunt. Soms kun je stellen dat in
deze fase de onderlinge verhoudingen van de figuren niet altijd klopte. Maar
deze fase van Scarpa was slechts een tussenstap in zijn steeds ontwikkelende
stijl, die in die tijd het werk van andere Italiaanse Disney-tekenaars
beïnvloedde. In het bijzonder die van Giorgio Cavazzano, die in de jaren
zestig de medewerker van Scarpa was. Ook was Scarpa de eerste Italiaanse
tekenaar van wie ook in de VS strips werden gedrukt.
Dabbert Duck is eigenlijk gewoon een kopie van Diederik.
In 1970 verhuisde Scarpa naar Spanje, waar hij niet alleen verder werkte
aan Duck-strips, maar ook aan bijvoorbeeld Yogi Bear van Hanna-Barbera
en zelfs aan enkele tekenfilms. In Spanje, in Fuengirola, overleed Scarpa op
23 april 2005 op 77-jarige leeftijd.
Interview taken from a email from Frank Jonker to Timo Ronkainen, sent
between 12 January and 20 February 2003. Used in a Finnish article in fanzine
‘Ankkalinnan Pamaus’
(possibly issue 12, 2003).
Hi Timo,
Down below you find my answers on your questions
I was born on 18th of april, 1965. And my education? Well, by now I really
don’t know why I ever did this, but I went to school to become a
biochemical analyst. I even worked in a laboratory for almost four years
(1987-1991), fortunately most of that period was part-time work
(3 days a week). After I was fired there (Yes, I have a sort of
Donald Duck-career:-), I worked a few years for an exployment agency. My last
job was in a furniture factory and had nothing to do anymore with laboratory
work. That was the moment I fired myself and became a full-time
script-writer.
How and when you started writing Disney comics? I heard you won a script
writing contest announced by Dutch DD, can you tell mor about this?
Indeed, I started script-writing by winning a contest. This script-writing
contest was organised by The Dutch Stripschap and the Donald Duck magazinen in
1989. The Stripschap is an organisation that promotes comics in the
Netherlands. They organise once a year the Dutch Comic Days and lay contacts
between everyone who is interested in making, editing or collecting comics.
The assignment for the contest was to write an one-page story about a
Disney-character. I choosed Donald and wrote a one page about a job as
potatoe-sorter. I was one of the three winners and my story was illustrated by
Mau Heymans and published later on in the Donald Duck
(H 89172).
At the prize distribution Thom Roep, the chief editor of Donald Duck, said to
us: “If you want to do more for us, go ahead!” Well, so I did and
still do today.
Excerpt from Frank Jonker’s first Duck story, illustrated by Mau Heymans
Have you done other comics work besides Disney, or other writing?
Yes, after I started being a full-time writer in 1995, I wrote also comic
stories for the Dutch Tina-magazine (a magazine for girls) and had my own
weekly comic there from 1999 till september 2002, called Puck. This comic was
for a long time illustrated by Paul Hoogma. I also made a comic for the
Okki-magazine (a magazine for children in the age of 7 and 8), called Luuk and
Lotte (about an 8 year old twin). And I still make the comic Vera and Victor
for the Volantary Organisation, with artwork from Remco Polman. It’s
published once or twice a year. I sometimes deliver the ideas for cartoons for
Remco or Paul. Besides the comic (and cartoon) work, I started writing short
childrens stories and songs and I’m also working on a children’s
book, that, I hope, will find an editor this year.
Well, I try to write as much as possible different things to earn my money,
but almost always children- or family-stories.
You have done mainly Donald Duck stories, but also others, what do you
prefer best?
I prefer the Ducks, because of the work of Carl Barks. I really like to
make the Duck stories in his style and also prefer them illustrated in a Barks
way. Also, the Duck-universum as created by Barks is really perfect for making
good stories. As a scriptwriter you don’t need new characters to go on
making new stories. Looking around you to the society is the only thing you
need to do for inspiration. I could imagine that I’ll be making Duck
stories long time after I have retired.
Besides the Ducks, I also like to do Basil of Bakerstreet, Joe Carioca and
Madam Mim, also because of the quality of their character.
How you start up a new story?
Mostly, something I see, hear or read inspires me and then I start thinking
about it. What could happen, how should the story begin and how can it end.
For Duck-stories also the work and the themes of Carl Barks are a source of
inspiration. When I have got a good beginning and a good ending, I start
writing the story. I know what is going to happen in a rough way and the
‘white spots’ are most of the times filled in by the characters
themselves.
In the first year I sometimes started writing when I had just an idea and
no ending, but that went wrong a few times and the story went nowhere. So
since then I never starts writing before I’ve got an beginning and an
end.
Sketch for H 98290
You have written several stories with Paul Hoogma. It’s a bit
uncommon way, at least in Disney comics, how do you work together?
Most of the times we start with a cup of coffee and talking about Duck- or
Disney-character and what could happen. The first idea always comes from
something one of us has heard, seen or read. Then we start talking about the
idea until we have a beginning, a sort of a story-line and an ending. After
that we write out the texts and balloons on the pages and than we start making
the sketches for the illustrations. Paul page 1, me page 2 at the same time,
etc..
Around 1993 we worked together with a lot more people on Duck-stories.
Remco Polman, Mau Heymans, Kirsten de Graaff. Paul en I are the only one left
from that group, who still have time to make an appointment and work together
on a story.
The last two years I also wrote some stories based on ideas of Daniel van
Eijmeren, who wrote out the most important scenes and I built the rest of the
story around that scenes. These stories were infact written by email.
Do you have some specific artists in your mind while writing? Do you
have any influence on who would draw your story?
I like to have my stories worked out in a Barks way. Carl Barks is probably
the artist that I have in mind while writing. But also for me it’s
always a surprise which artist is doing my story. I really like it, when one
of my stories is illustrated by Mau or Bas Heymans or Sander Gulien, but I
don’t have any influence on that.
Are you assigned to make certain amount stories on certain time span, or
can you do as many/few as you wish?
I do not have assignments from the Donald Duck and fortunately also no
deadlines. So I really have total freedom and can make as many/few as I wish
and whenever I’ve got the inspiration for that. I believe that the Dutch
Donald Duck may produce 1000 pages a year, but my production is a lot lower
then that.
You have done Disney comics scripts now 13-14 years (correct?) for Dutch
publisher. What has changed during this time? Did you noticed any changes
after Finnish publisher bought Oberon’s magazine division?
I think most changes after the Finnish publisher bougt the Oberon/VNU
magazine division have taken place inside the building. Artists and
scriptwriters working at home, do not notice much of this, I think.
In the last 14 years the editor mooved from Haarlem to Amsterdam and from
Amsterdam to Hoofddorp. The name changed from “Oberon’ to
‘Geillustreerde Pers’ (illustrated press) to “VNU
tijdschriften (VNU magazines) to Sanoma tijdschriften (Sanoma magazines). That
were the most important changes for us in the last 14 years.
During the years we sometimes hear there is no need for long
(10 pages or more) stories. Sometimes characters as for example
Alladin and the Little Mermaid appear in Donald Duck and disappear a few
years later. Then the editorship doesn’t buy that kind of stories
anymore. Then we have to concentrate our stories on a few less characters.
As a reader I sometimes finds it a pity when characters disappear, because
the reader in me knows that the writer hasn’t told all his stories
yet.
How much time one script takes until it’s ready? Do you need it
to be OK’ed by editors and is much rewriting required often?
It depends on how long the story is. A normal four-page story can be done
in one day, a 10 pager in two or three days. Short stories do mostly not need
much rewriting. As the story becomes longer, the risk of rewriting a lot is
longer. For example the Duck-story “The physicans of the Andes”
(H 9730)
that I wrote together with Paul Hoogma, Remco Polman and Anja Barten needed
two years before we dare to send it to the editorship. Of course we
didn’t work every day on it, but once in the three, four weeks.
Excerpt from “The physicans of the Andes”
Nowadays after I have send it to the editorship most stories do need no or
not much rewriting. In the beginning, in 1990, when I wrote my first 10 pages
I got them back with comments on almost every pages and then I had a lot of
work by rewriting them. But I have learned a lot of that and that’s
probably why the stories do not need much rewriting anymore nowadays.
The editorship always has to OK a story before buying it. After that they
send it to the artist who is going to work it out.
Do you meet other Dutch writers and artists on regular basis?
We see each other at least on the yearly Dutch comic days. And of cours we
phone and e-mail with each other and sometimes I visit artists in the place
where they live. In the case of Paul Hoogma we see each other every two-three
weeks for making a new story or working further on one.
That were my answers. I hope I’ve given you enough information.
Otherwise mail again with extra questions and I’ll try to answer them
again. No problem! I’ll also try reach Mau to give him your adress or
otherwise send it to him by email or snail-mail.
Good luck!
Best wishes,
Frank
Timo Ronkainen is a Finnish cartoonist, writer, and donaldist. Website:
Comics and Stuff.
Source of interview: email from Timo to Daniël, Thursday 20 February 2003.
Wereldwijd wordt hij, jaren na zijn dood in 2000, nog steeds
vereerd als de beste schrijver en tekenaar van Donald Duck-strips die ooit
heeft bestaan: Carl Barks, bijgenaamd ‘the good artist’.
Zijn leven
Carl werd in 1901 geboren in Merrill, in de Amerikaanse staat Oregon, als
de tweede zoon van William en Arminta Barks. Het gezin verhuisde regelmatig;
eerst naar Midland, toen naar Santa Rosa en vervolgens weer terug naar
Merrill, waardoor Carl twee klassen had gemist en pas op zijn vijftiende het
laatste leerjaar kon afronden. Omdat zijn beginnende doofheid het moeilijk
maakte lessen te volgen en de dichtstbijzijnde middelbare school tien
kilometer verdrop lag, besloot hij maar helemaal met school te stoppen.
Cartoon van Carl Barks voor The Calgary Eye-Opener
In 1917 schreef hij zich in voor een schriftelijke tekencursus, de
Landon Mail Course. Door slechte postbezorging kon Barks de cursus
echter niet afmaken. Bovendien brak de Eerste Wereldoorlog uit en alle
dienstplichtigen uit de buurt werden opgeroepen, wat tot een grote vraag naar
hulpkrachten in de omringende boerderijen leidde. Carl was nog twee jaar
verwijderd van dienstplichtige leeftijd en werkte zich een slag in de rondte,
waardoor voor tekenen weinig tijd overbleef. Na de oorlog verliet hij de
boerderij en vertrok naar San Francisco, waar hij ging werken in een
drukkerij, maar waar de plaatselijke kranten geen enkele interesse toonden in
zijn tekeningen. Anderhalf jaar later keerde hij terug naar Merrill, waar hij
Pearl ontmoette en in 1921 met haar trouwde. Barks was het werk op de
boerderij moe en werkte vanaf 1923 als houthakker en later bij de spoorwegen,
waarvoor hij en Pearl naar Roseville in Californië verhuisden.
In 1928 kwam een grote doorbraak: het blad The Calgary Eye-Opener
kocht een cartoon van Barks en vroeg om meer. Ondertussen liep zijn huwelijk
met Pearl spaak, die met hun dochters Peggy en Dorothy bij haar moeder introk.
De definitieve echtscheiding kwam twee jaar later, in 1931. Barks zag dat als
een reden om terug te gaan naar Oregon, waar hij bleef werken aan cartoons
voor Eye-Opener en besloot zich helemaal op cartooning te
concentreren. Eind 1931 kreeg hij van de redactie van de Eye-Opener
geld om over te komen naar Minneapolis, om in vaste dienst te komen werken.
Barks runde het blad praktisch in zijn eentje en signeerde de tekeningen met
verschillende namen.
Ondertussen bereikte ook Barks het bericht dat men in de Disney Studio’s,
waar in 1934 Donald Duck was geboren, nieuwe arbeidskrachten zocht. Barks
stuurde een paar tekeningen op, onder andere ideeën voor Sneeuwwitje,
waar Disney in die tijd aan werkte, en kreeg bericht terug dat hij aan de slag
kon. Hij werd leerling-_inbetweener_ voor de Donald Duck-tekenfilms. Bij het
maken van een tekenfilm was de animator verantwoordelijk voor de bewegingen.
Hij tekende de belangrijkste, bijvoorbeeld van een beweging die uit 24
beeldjes bestond, de nummers 1, 3, 14 en 24. De assistent-animator tekende
daarna de aanvullende tekeningen, beeldjes 7, 10, 12 en 20. De inbetweeners
zorgden voor de resterende tekeningen. Door zijn aanlevering van ideeën en
gags werd Barks al snel gepromoveerd naar de verhalenafdeling, waar hij samen
kwam te werken met Jack Hannah. Beiden waren betrokken bij de geboorte van
Kwik, Kwek en Kwak in de tekenfilm Donald’s nephews. Samen ook
werkten zij aan het inmiddels beroemde eerste lange Donald Duck-stripavontuur
“Donald Duck finds Pirate Gold”. Dat was gebaseerd op een
afgekeurd oud tekenfilmverhaal, dat door Bob Karp (de scenarist van de Donald
Duck krantenstrips) tot stripscenario was omgewerkt.
In 1942 verliet Barks de Disney Studio’s . De Studio’s waren betrokken
geraakt bij de Tweede Wereldoorlog en maakten hoofdzakelijk nog
propagandafilmpjes voor de Amerikaanse overheid, wat Barks erg oninteressant
vond. Bovendien had de airconditioning in de Studio’s zijn gezondheid geen
goed gedaan. Met zijn tweede vrouw Clara vertrok Barks naar San Jacinto, waar
hij een kippenfokkerij begon en probeerde een eigen strip op te zetten, met
echte mensen in de hoofdrol. Uitgeverij Western, die Pirate Gold had
gepubliceerd, vroeg hem echter weer Duck-strips te gaan tekenen. Barks ging
akkoord en begon op 41-jarige leeftijd aan een carrière als schrijver én
tekenaar van Donald Duck-strips. Ondertussen liep in 1952 zijn huwelijk op de
klippen. Twee jaar later ontmoette hij Margaret Williams, met wie hij trouwde.
Dat huwelijk zou duurzaam en gelukkig blijken. Garé, zoals Margareth werd
genoemd, ging Carl helpen bij het maken van zijn verhalen. Ze deed wat
decorwerk, verzorgde het inzwarten van schaduwen en deed vanaf 1955 ook de
lettering. Begin jaren zestig begon tevens zijn naam bekend te raken bij fans
en de eerste fanmail stroomde bij hem binnen.
In 1966 ging Barks met pensioen, na bijna 25 jaar Duck-strips getekend te
hebben. Hoofdredacteur van Western, Craig Chase, vroeg hem echter om nieuwe
verhalen te schrijven. Barks schreef en schetste een Oom Dagobert-verhaal,
drie Donald Duck-verhalen en tussen 1970 en 1974 was hij de hoofdschrijver van
de reeks Junior Woodchucks (Jonge Woudlopers). Daarin sneed hij
enkele thema’s over milieuvervuiling –en bescherming aan, jaren voordat het
een hot issue zou worden. Deze verhalen werden uitgetekend door hoofdzakelijk
Tony Strobl. In de jaren ’90 werden de schetsen opnieuw uitgewerkt door Daan
Jippes, die de stijl van Barks veel beter benaderde. In 1994, ter aanleiding
van Donald’s 60-jarige bestaan en Barks’ eerste reis buiten de Verenigde
Staten en bezoek aan de redacties van verschillende Europese Disney-bladen,
schreef hij nog het verhaal “Horsing Around with History”. Hij was
niet meer in staat om het zelf te schetsen. De tekenaar
William van Horn mocht het verhaal
tekenen. Het laatste verhaal waaraan Barks meewerkte was “Somewhere in
Nowhere”, in 1998, twee jaar voor zijn dood. Zijn plot werd uitgewerkt
door John Lustig en getekend door Pat Block.
Na zijn pensionering ging Barks ook schilderen. Zijn vrouw Garé was al
jaren bezig met schilderen en ook Carl kreeg de smaak te pakken. In 1971 kreeg
hij bezoek in Goleta, waar hij toen woonde, van een aantal fans, waaronder
Glenn Bray. Hij bood Barks 150 dollar om een schilderij met de Duck-figuren te
maken, naar aanleiding van een bepaalde cover. Barks schreef de Disney Studio
om toestemming en kreeg die. Na enkele weken was het schilderij klaar. Al snel
werd het bij fans bekend dat Barks zijn stripfiguren nu ook op schilderijen
vereeuwigde en de opdrachten stroomden binnen. Barks kon nu 250 dollar voor
een schilderij vragen en werkte met een wachtlijst. Russ Cochran, eigenaar van
de Graphic Gallery, overtuigde hem af te zien van zo’n wachtlijst, en hij
mocht de schilderijen samen met Bruce Hamilton gaan veilen op comic
conventions, waar de prijs steeg naar ruim duizend dollar. In de jaren die
volgden stegen de prijzen en in 1976 bracht “July Fourth in
Duckburg” 6400 dollar op. Niet lang daarna verbood Disney het maken van
Duck-schilderijen. De prijzen stegen meteen gigantisch. Al dit geld ging aan
Barks’ neus voorbij, maar toch koesterde hij geen wrok tegen Disney. Nadat
een regeling werd getroffen waardoor ook Disney via royalties kon verdienen
aan de schilderijen, kreeg Barks weer toestemming om te schilderen, wat hij
nog jaren zou volhouden.
Volgens mensen die Barks hebben ontmoet, was hij nog tot op zeer hoge
leeftijd actief. Er werd echter leukemie bij hem geconstateerd, en daaraan
overleed hij in de nacht van 24 op 25 augustus 2000, een half jaar voordat hij
100 jaar zou worden.
Zijn werk
In de jaren dat zijn naam nog niet bekend was, stond Barks bij fans bekend
als ‘the good Duck artist’. Zij vonden dat de verhalen van Barks met kop en
schouders boven alle andere Disney-strips uitstaken, een opvatting die
tegenwoordig nog steeds door de meeste Duck-fans gedeeld wordt.
Barks’ verhalen zijn zo populair geworden, doordat hij nooit heeft
geprobeerd te moraliseren of ‘kinderverhaaltjes’ te vertellen, in
tegenstelling tot de meeste van zijn collega’s. Barks liet een realistische,
hoewel enigszins overdreven, afspiegeling zien van de harde (Amerikaanse)
samenleving, waarin alleen geld, status en succes belangrijk zijn. Daarin
stak hij de draak met allerlei soorten mensen, die hij graag stereotypeerde of
bespotte. Ook spotte hij met bepaalde menselijke trekjes, zoals opschepperij
en dikdoenerij. In het Duckstad van Barks (hij heeft trouwens ook de stad zelf
bedacht) draait alles om bezit en macht, en de hoofdfiguur Donald Duck bezit
geen van beiden. Daardoor wordt hij door zijn vriendin Katrien en neefjes
Kwik, Kwek en Kwak constant onder hevige druk gezet om te proberen iets
belangrijks te bereiken, waarin hij constant en consequent faalt, voornamelijk
dankzij het Noodlot, wat bij Barks allesbehalve willekeurig is, en zijn eigen
koppige karakter.
Beide elementen zijn ook door Barks in de strip geïntroduceerd. Toen hij
begon met het tekenen van de strips, was Donald slecht een eendimensionaal
heethoofd, die voornamelijk leuk was door zijn gekwaak. Om ook de strips
interessant te houden, moest Donald’s karakter verder uitgebreid worden. Hij
moest in volzinnen kunnen spreken en genuanceerde emoties kunnen laten zien.
Veel van de ontwikkelingen van het personage ontwikkelde Barks in de lange
avonturenverhalen, die later teruggekoppeld werden naar de tenpagers.
Bovendien werd hij door Barks ook neergezet als een permanente pechvogel.
Allemaal trekjes die tekenaars tegenwoordig nog steeds dankbaar gebruiken.
Belangrijk zijn ook de vele personages die Barks heeft toegevoegd aan het
Duck-universum, die een grote verrijking ervan betekenden. In 1944 kwam hij
met het eerste zelf bedachte personage, Neighbour Jones, in Nederland beter
bekend als Buurman Bolderbast. Zijn latere personages zijn echter veel
belangrijker geworden en hebben veel meer invloed gehad op het ontwikkelen van
de Duck-wereld. Het belangrijkste personage kwam al in 1947 op papier: Oom
Dagobert, de rijkste eend ter wereld, zag het licht in “Christmas on
Bear Mountain”. De vrekkige oude schraper kreeg een eigen strip-serie en
een volledig afgerond karakter. Niet veel later, in het begin van 1948, kwam
Guus Geluk ter wereld. In dat verhaal was hij nog niet de figuur zoals we hem
nu kennen. Pas in 1949 zou hij vorm krijgen als de eeuwige geluksvogel.
Dagobert’s aartsvijanden de Zware Jongens kwamen in 1951 op papier. De geniale
uitvinder Willie Wortel werd door Barks bedacht in 1952 en Katrien’s nichtjes
Lizzy, Juultje en Babetje een jaar later. In 1956 ontmoette Dagobert voor het
eerste zijn tegenpool Govert Goudglans en in 1961 de toverkol Zwarte Magica.
Barks bedacht ook nog John D. Rockerduck, maar die werd door de Italianen
uitgewerkt en niet door Carl zelf.
Het is veilig te stellen dat zonder Barks de Donald Duck-strip wereldwijd
niet zo populair zou zijn geworden en dat de Disney-bladen nooit het succes
zouden hebben gekend dat ze nu hebben.
Al Taliaferro was een van de meest belangrijkste geestelijke vaders van
Donald Duck. Jarenlang begeleidde Al Taliaferro Donald Duck de weg naar
Duckstad.
Op 29 augustus 2005 was het 100 jaar geleden dat Charles Alfred Taliaferro
(afgekort Al Taliaferro) in de plaats Montrose in Colorado voor het eerst het
levenslicht zag. De zoon van een Italiaans sprekende familie studeerde kunst
op het Instituut of Art in Californië en werkte aanvankelijk in de
reclame.
Op 5 januarie 1931 ging hij bij Disney werken als animator, maar al gauw
kwam Charles op de strip-afdeling terecht. Tussen 1931 en 1932 inktte hij de
Mickey Mouse (zondags)krantenstripjes die door Floyd Gottfredson werden
getekend. Dat Walt Disney zeer aan zijn serie Silly Symphonies (korte
tekenfilmpjes van Disney) was gehecht kon je wel merken. Op 10 januari 1932
liet Walt strips maken van deze Silly Symphonies, die meestel net iets anders
waren dan de film.
Ook Taliaferro hielp hierbij mee. Verder in 1932 tekende Taliaferro de
Bucky-Bug strips (Tokkie Tor), die nog 2 jaar lang doorspeelde. Taliaferro
tekende geregeld Silly Symphonies en van 16 september 1934 tot 16 december
1934 kreeg Taliaferro dan eindelijk de kans om Donald Duck in de stripversie
te tekenen van zijn eerste tekenfilm “The Wise Little Hen”. Dit was tevens
het eerste stripverhaal van Donald Duck. Daarna kreeg Taliaferro de kans om
Donald gastrollen te laten spelen in Floyd Gottfredson’s Mickey Mouse-strips.
Taliaferro pakte die kans.
Pas op 30 augustus 1936 kreeg Donald zijn “eigen” strips. In 1937 werd de
titel van de stripjes in de kranten die eerst ‘Silly Symphonies’
heette omgezet naar de naam ‘Donald Duck’. Dit wordt op 5 december
1937 stilgezet en is er een tijdje geen Donald Duck te vinden in de kranten.
En ik zeg nu wel makkelijk dat Donald zijn eigen strips kreeg, maar daar
moest wel wat voor gedaan worden. Taliaferro zag Donald Duck als “zijn” held.
Daarom wilde hij een eigen serie voor Donald, en geen suffe bijrolletjes.
Omdat zover te krijgen moest Taliaferro zich tegen de broer van Walt Disney,
Roy Disney, keren die dacht dat de kranten niet meer in Disney-strips
geïnteresseerd waren. Maar op 7 februari 1938, een maand later kregen ze het
voor elkaar om dagelijkse zwart/wit krantenstrip van Donald in de Amerikaanse
kranten te zetten.
Het team, Al Taliaferro en Bob Karp, werkte nog 31 jaar lang samen en
voegde zo nu en dat een soort “vernieuwingen” toe. Zo voegden Taliaferro en
Ted Osborne op 17 oktober 1937 Kwik, Kwek en Kwak toe in de Amerikaanse
krantenstrips, nadat ze in een film te zien waren. Zo ook op 4 november 1940,
in een dagstrip. Daar kwam Katrien Duck uit tevoorschijn. Gijs Gans verscheen
op 9 mei 1938. Oma Duck fans mogen de schoonmoeder van Taliaferro,
Donnie M. Weaton, die net als Oma Duck op een boerderij woonde, een knot in
haar haar had en een strenge blik bezat, wel bedanken voor de “inspiratie” die
ze Taliaferro gaf. Oma Duck verscheen op 27 september 1943 in “levende lijve”.
Daarvoor was Oma namelijk al eens eerder opgetreden, maar dan in een portret
bij Donald aan de muur. Ook Donald’s wrakke auto moest er aan geloven. Hij is
in 1938 voor het eerst te zien in de door Al Taliaferro getekende
stripverhalen. Taliaferro voorzag de auto van het kenteken “313”.
Het getal 313 staat voor 3×13, dus voor 3 keer ongeluk, omdat 13 een
ongeluksgetal is. Een perfect kentekennummer voor een auto waarvan de toestand
het best omschreven kan worden als “rijp voor de sloop”.
Al Taliaferro heeft ook een gerenige bijdrage geleverd aan de
Dell/Western-comics, in de vorm van korte strips, tekeningen en voorplaten.
Hij heeft ook enkele niet-Disney-strips gemaakt (Jim Davis en the Sangor
Shop). Al Taliaferro’s werk is in Nederland voornamelijk te bewonderen in de
Donald Duck Scheurkalender (elke dag een strip!) en in de Donald Duck Weekblad
met “een weekje…”. Taliaferro maakte voornamelijk strips van 4 plaatjes en
geregeld strips van 1 pagina en heel soms strips van 2 pagina’s. Dit komt
omdat Taliaferro voor het grootste deel van zijn carrière krantenstrips
maakte waar maar 4 plaatjes voor nodig waren. Al Taliaferro overleed op
3 februari 1969. Zijn laatste woonplaats was in Glendale,
California (V.S.)…